Op 15 oktober 2024 verscheen in het hart van de Amsterdamse Zuidas een gigantisch spandoek op de gevel van een kantoorgebouw. Het portret van Rabobank-topman Stefaan Decraene, getooid met een cowboyhoed en de woorden ‘WANTED: ceo van Rabobank verantwoordelijk voor ontbossing’, vormde de kern van de campagneboodschap van Greenpeace. De organisatie wilde hiermee aandacht vestigen op ontbossing in het Amazonewoud in Brazilië door financieringspraktijken van de bank. Rabobank noemde de campagne ‘een grootschalige en persoonsgerichte lastercampagne’. Deze zaak gaat verder dan een conflict tussen de milieuorganisatie en de bank. De kwestie raakt aan een essentieel spanningsveld in een democratie: de vrijheid van meningsuiting tegenover de bescherming van privéleven. De campagne van Greenpeace tegen Rabobank roept de vraag op hoe ver maatschappelijke organisaties mogen gaan in hun strijd voor verandering.
Provocatie of persoonlijke aanval?
Het portretrecht, verankerd in artikel 20 van de Auteurswet, biedt bescherming tegen ongewenst gebruik van iemands afbeelding. Rabobank stelde dat Greenpeace deze grens overschreed en Decraene onterecht in een negatief daglicht plaatste. Volgens de bank ging de actie verder dan publieke kritiek en werd het een persoonlijke aanval. In principe kan het openbaar maken van een portret zonder toestemming als onrechtmatig worden beschouwd. Indien de rechter tot een dergelijk oordeel komt kan dit echter een beperking van de vrijheid van meningsuiting opleveren.
In deze zaak stonden twee fundamentele belangen tegenover elkaar. Enerzijds de belangen van Decraene in bescherming van zijn privésfeer en tegen blootstelling aan lichtvaardige verdachtmakingen. Anderzijds de belangen van Greenpeace om zich als milieuorganisatie kritisch, informerend en waarschuwend uit te spreken over misstanden van publiek belang. De vrijheid van meningsuiting, vastgelegd in artikel 10 EVRM, is in beginsel ook van toepassing op uitingen die beledigen, shockeren of verstoren. Daarbij genieten actiegroepen zoals Greenpeace een verhoogd niveau van bescherming vanwege hun rol als public watchdogs. Volgens Greenpeace was de campagne een legitieme manier om aandacht te vragen voor de milieuproblematiek rondom ontbossing. De vraag voor de rechter was: hoe weeg je de persoonlijke rechten van Decraene af tegen het maatschappelijke belang van de campagne van Greenpeace?
Afweging van belangen
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat het verspreiden van de posters door Greenpeace weliswaar een inmenging in de privésfeer van Decraene vormde, maar in dit geval niet onrechtmatig was. De rechter stelde dat Decraene als bestuursvoorzitter van een grote bank, met enige bekendheid, meer moet dulden dan een privépersoon. Het gebruik van zijn portret vond plaats in een maatschappelijke context. Het was niet bedoeld om hem persoonlijk te beschadigen, maar om kritiek te leveren op het beleid van Rabobank en het handelen van Decraene als bestuurder. De CEO van de Rabobank geldt dus in zekere zin als een public figure. Decraene moet enige inmenging in zijn privésfeer accepteren, vooral als deze kritiek raakt aan zijn professionele rol. Hoge bomen vangen nu eenmaal veel wind.
De rechtbank benadrukte dat de campagne en de wanted-poster een ludieke actie vormden. Hoewel de cowboymetaforiek provocerend was, moest deze volgens de rechter niet letterlijk worden opgevat. Rabobank wees daarentegen op recente gebeurtenissen waarin demonisering van individuen gevolgen had voor de persoonlijke veiligheid van de geportretteerde en diens naasten. Toch vond de rechtbank dat de mogelijkheid dat de poster kwaadwillende ertoe zou kunnen bewegen actie te ondernemen tegen Decraene, onvoldoende om de poster onrechtmatig te verklaren. De vrijheid van meningsuiting woog in dit geval zwaarder dan inmenging in het privéleven.
Activisme zonder grenzen?
Deze zaak heeft verstrekkende gevolgen voor zowel maatschappelijke organisaties als bedrijven. Bestuurders van grote bedrijven genieten minder bescherming tegen het gebruik van hun portret en inmenging in hun privéleven. Dit komt voornamelijk voor wanneer deze kritiek gericht is op hun zakelijke rol. Tegelijkertijd roept de uitspraak ook vragen op over de grenzen van activisme. Door te oordelen dat de campagne van Greenpeace toelaatbaar was, heeft de rechtbank het risico geaccepteerd dat ‘op-de-man-spelen’ als vorm van campagnevoeren genormaliseerd wordt. Dit kan leiden tot nieuwe spanningen tussen maatschappelijke organisaties en bedrijven, waarbij de grens tussen legitieme kritiek en persoonlijke aanvallen steeds verder vervaagt.