Op 18 februari 2025 kondigde het Openbaar Ministerie (OM) aan dat het verdachten van strafbare feiten vaker zelf zal bestraffen. Dit in plaats van hen te dagvaarden voor de strafrechter. Dit geldt voor strafbare feiten waarop maximaal zes jaar gevangenisstraf staat. Het OM wil deze zaken zelf afhandelen met een taakstraf of boete om de efficiëntie van het strafproces te bevorderen. Hoewel deze bevoegdheid van het OM al sinds 2008 bestaat op grond van de Wet OM-afdoening, roept dit voornemen veel discussie op. Er zijn zorgen over de rechtspositie van slachtoffers en verdachten en over de impact op de rechtsstaat.
De Wet OM-afdoening
Het doel van de Wet OM-afdoening was dat de juridische grondslag van de buitengerechtelijke afdoening werd aangepast. In tegenstelling tot de transactie, waarbij vervolging wordt voorkomen, is de strafbeschikking een afdoeningsvorm waarin het OM zowel kan vervolgen als bestraffen. Dit maakt dat de strafbeschikking qua karakter dicht bij een rechterlijke veroordeling ligt. Een belangrijk gevolg hiervan is dat het procesinitiatief verschuift naar de verdachte. Als deze het niet eens is met de strafbeschikking, kan hij verzet aantekenen. Daarna beoordeelt de strafrechter de zaak in haar gehele omvang. Het OM heeft met de strafbeschikking de bevoegdheid om onder andere geldboetes, taakstraffen tot 180 uur en schadevergoedingsmaatregelen op te leggen.
De wetgever hoopte met deze bevoegdheid de strafrechtketen te verlichten. Volgens Rinus Otte, voorzitter van het College van procureurs-generaal, is deze bevoegdheid sindsdien onvoldoende benut en heeft het OM de wetgever teleurgesteld. Veel zaken worden nog steeds voor de rechter gebracht, terwijl het doel van het zelfstandig afdoen van zaken diende tot het creëren van ruimte voor de strafrechter voor zwaardere strafbare feiten, zoals digitale misdrijven en cybercriminaliteit. Jaarlijks wordt 40.000 keer gebruik gemaakt van de strafbeschikking, het OM is voornemens om dat in een paar jaar naar 60.000 zaken per jaar te brengen.
Kritiek en afwegingen
Het doel van het OM is het ontlasten van de strafketen, maar de uitbreiding van de strafbeschikkingsbevoegdheid stuit op veel verzet vanuit verschillende instanties binnen het strafrecht. De Raad voor de Rechtspraak waarschuwt dat de onafhankelijkheid en controle van strafoplegging in gevaar kunnen komen wanneer het OM zonder rechterlijke toets zware sancties oplegt. Daarnaast stelt de Raad dat een celstraf voor tienduizenden zaken feitelijk wordt afgeschaft. Dat is zowel aan de slachtoffers als aan de samenleving niet te verantwoorden en kan het vertrouwen in het rechtssysteem ondermijnen. Het beleid raakt ook de openbaarheid van de rechtspraak, terwijl deze juist in het strafrecht een belangrijke maatschappelijke functie dient.
Daarnaast zijn er zorgen over de rechtsbescherming van verdachten en slachtoffers. De Nationale Ombudsman stelt dat veel verdachten zich niet bewust zijn van de gevolgen van een strafbeschikking. In sommige gevallen leidt dit tot een strafblad zonder dat de verdachte zich realiseert dat hij schuld bekent. Ook slachtoffers kunnen in de knel komen. Als het OM zelf straffen oplegt, bestaat de kans dat de belangen van slachtoffers minder worden meegenomen dan wanneer een rechter hierover beslist. Bovendien zijn er twijfels over de uitvoerbaarheid en de kwaliteit van de besluitvorming omtrent de strafbeschikking. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is belast met het toezicht op de OM-strafbeschikking. In 2022 publiceerde hij een zeer kritisch rapport over de manier waarop met de strafbeschikking wordt omgegaan. De feitenomschrijving moet veel duidelijker en vollediger, en in 45 van de 1400 zaken had er nooit een strafbeschikking opgelegd moeten worden.
Goede voornemens?
De uitbreiding van de strafbeschikkingsbevoegdheid is een ambitieus plan dat moet bijdragen aan een efficiënter strafrechtelijk systeem waar meer mensen sneller in hun recht geholpen worden. Het OM hoopt de strafrechter te ontlasten en tegelijkertijd de afhandeling van strafzaken te versnellen. De kritiek vanuit de rechtspraak laat zien dat efficiëntie nooit ten koste mag gaan van de processuele waarborgen die nodig zijn om de rechtsstaat te beschermen. Komende jaren zal blijken of deze hervorming daadwerkelijk leidt tot een efficiënter en rechtvaardiger strafsysteem, of dat in de snelheid waarborgen verloren gaan.