De uitspraak van het Britse Supreme Court in april 2025 markeert een kantelpunt in het juridische discours rond genderidentiteit. De vijf hoogste rechters oordeelden unaniem dat de term “vrouw” in de Equality Act 2010 — de centrale Britse antidiscriminatiewet — uitsluitend verwijst naar personen die bij geboorte als vrouw zijn geregistreerd. Terwijl maatschappelijke discussies zich bewegen richting inclusie en zelfidentificatie, grijpen deze rechters juist terug op een letterlijke wetsinterpretatie. Wat betekent dat voor de rechtspositie van trans personen – en hoe verhoudt dit zich tot de rechtsontwikkeling in Nederland en binnen de Europese Unie?
Bevoegdheid versus bestaansrecht
De zaak in kwestie werd aangespannen door de conservatieve vrouwenrechtenorganisatie For Women Scotland (FWS). Aanleiding was een Schotse wet uit 2018 die voorschrijft dat vijftig procent van de bestuursfuncties in publieke instellingen door vrouwen moet worden vervuld. De Schotse regering stelde dat onder het begrip ‘vrouw’ ook transvrouwen met een Gender Recognition Certificate (GRC) vielen. FWS betoogde dat deze interpretatie in strijd was met de wetsinterpretatie van het VK, waarin het begrip ‘vrouw’ in bepaalde contexten gekoppeld is aan biologische sekse. Hierbij werd gedoeld op de single-sex exceptions in de Equality Act 2010. Deze uitzonderingsbepalingen maken het onder voorwaarden mogelijk om voorzieningen of functies — zoals opvangcentra, kleedkamers of sportevenementen — exclusief voor vrouwen of mannen te reserveren. In eerste instantie werd de biologische uitleg van FWS verworpen: de Schotse rechtbank stond de inclusieve benadering toe.
Het Britse Supreme Court stelde echter dat uitbreiding of wijziging van het begrip “vrouw” in de Equality Act 2010 is voorbehouden aan het nationale parlement in Londen. Het Schotse parlement was buiten zijn bevoegdheid getreden door de toevoeging van eigen interpretatie. Primair ging de zaak dus niet om inhoudelijke oordelen over genderidentiteit, maar om een constitutioneel-juridisch bevoegdheidsconflict. Om tot een oordeel te komen voelde de Supreme Court zich echter wel genoodzaakt te interpreteren wat “vrouw” betekent binnen de Equality Act 2010. Voor de concretisering van de definitie werd een tekstuele uitleg toegepast. Hoewel benadrukt wordt dat trans personen onverkort bescherming genieten onder de Equality Act 2010 ontstaat door de uitspraak een legitimatiegrond voor uitsluiting van transvrouwen. De formele erkenning van anti-discriminatiebescherming werkt slechts gedeeltelijk door. Het beroep op tekstuele consistentie camoufleert zo de juridische normalisering van sociale uitsluiting — een ontwikkeling die haaks lijkt te staan op het EVRM-beginsel van effectieve rechtsbescherming.
Tekst boven transitie
De rechters benadrukten dat het hen niet toekwam een maatschappelijk debat te beslechten over genderidentiteit. Hun taak was beperkt tot interpretatie van het bestaande wettelijke kader. Die benadering past binnen een formele rechtsopvatting, waarin de tekst centraal staat en maatschappelijke betekenisverschuivingen minder gewicht krijgen. In juridische zin biedt de Equality Act 2010 bescherming tegen discriminatie op grond van gender reassignment. De rechter achtte dit echter niet doorslaggevend in situaties waarin single-sex spaces (zoals vrouwenopvangcentra) gerechtvaardigd zijn. Hiermee zet het VK de rechten van cisgender vrouwen en transgendervrouwen tegenover elkaar — een juridische benadering die op gespannen voet staat met mensenrechtelijke beginselen. Vanuit mensenrechtelijk perspectief zijn beide groepen gerechtigd tot gelijke bescherming en respect voor het privéleven. De vraag is niet óf bescherming mogelijk is, maar hoe die bescherming op elkaar afgestemd kan worden zonder één groep te marginaliseren.
Framing van inherent botsende rechten is problematisch omdat dit suggereert dat transvrouwen een inbreuk vormen op vrouwenrechten. Het toekennen van bescherming aan de ene groep betekent niet automatisch een verlies voor de andere. Artikel 8 en 14 EVRM vereisen juist een zorgvuldige, contextuele belangenafweging waarin overheidsmaatregelen proportioneel en niet-discriminatoir zijn. Voor transvrouwen betekent dit dat uitsluiting van functies of voorzieningen alleen geoorloofd is als daarvoor een legitiem doel bestaat, én als de maatregel noodzakelijk en geschikt is om dat doel te bereiken. Enkel verwijzen naar ‘biologische sekse’ volstaat dan niet: het vereist onderbouwing waarom in de specifieke context de aanwezigheid van trans vrouwen een reëel, niet-speculatief risico vormt voor het recht of de veiligheid van anderen. In de praktijk blijkt zo’n rechtvaardiging zelden overtuigend geleverd te kunnen worden.


