Is er sprake van verkrachting indien je een bewusteloze persoon met een object penetreert? Johan Derksen en de genodigden van de talkshow Vandaag Inside vonden van niet. De bekentenis van Derksen leidde tot veel commotie in de samenleving. Niet zo gek dat precies dit soort “consent”-zaken een onderwerp van de wijziging ‘Wet seksuele misdrijven’ vormden. Deze wet herschrijft niet alleen ons juridisch speelveld, maar vormt een afspiegeling van onze evoluerende maatschappelijke opvattingen over seks, macht en verantwoordelijkheid. Waar vroeger het begrip dwang centraal stond, draait het nu om één woord: instemming. Dit heeft gevolgen voor schuldgraad, bewijslast en praktijk.
Van dwang naar consent
De Wet Seksuele Misdrijven vindt zijn grondslag in 1886. Toendertijd werd er voor het eerst een titel over zedendelicten opgenomen in ons Wetboek van Strafrecht. Decennialang gold daarbij een dwangvereiste. Dwang moest plaatsvinden in de vorm van geweld, bedreiging of andere feitelijkheid en moest op het moment als dwang worden ervaren. Wie twijfelde over de ontuchtige handelingen of later verklaarde deze niet gewild te hebben, was in beginsel niet geforceerd. Het ging om handelingen die het slachtoffer geen reële uitweg lieten, verricht met opzet of met aanvaarding van de aanmerkelijke kans op wilsontbreken.
Per 1 juli 2024 is dit dwangvereiste vervallen en dient dit enkel als strafverzwarende kwalificatie bij opzetdelicten. De nieuwe wet maakt een onderscheid tussen schuld, opzet en gekwalificeerde opzet bij aanranding en verkrachting. De ondergrens voor (schuld)aansprakelijkheid ligt bij “een ernstig vermoeden dat met betrekking tot het seksuele contact de wil bij de ander ontbrak”. Bij opzet weet de dader dat en bij gekwalificeerde opzet maakt deze tevens gebruik van dwang. Slachtoffers die door voortdurende (non-)verbale signalen een terughoudende of passieve houding laten zien, waaruit wilsontbreken blijkt, kunnen nu ook aangifte doen.
Bevriezing, bewijs en beoordeling
De verbreding van het schuldbegrip met passiviteit van het slachtoffer verlaagt de drempel tot aangifte doen. Bij zedendelicten bevriest immers 70% van de slachtoffers. Toch kan het halen van het minimumvereiste van een ernstig vermoeden lastig blijken. Een bevriezingingsreactie kan óók schoksgewijs of kort optreden, bijvoorbeeld vlak voor de seks of na wederzijdse genegenheid. Omdat het recht geen plicht kent om instemming voortdurend actief te controleren, is zulke passiviteit voor een ander lastig te herkennen. Daarnaast blijft het bewijsprobleem in zedenzaken bestaan en wordt het zelfs nijpender. Een dergelijke strafprocedure behandelt het ene woord tegen het andere. Hierdoor is de aanwezigheid van steunbewijs, zoals forensische sporen, medische bevindingen en camerabeelden, van essentieel belang. Zonder steunbewijs is er niet genoeg wettige onderbouwing voor een veroordeling. Juist met de nieuwe wetgeving verschuift het bewijsbeeld van duidelijke dwangindicaties naar instemmingssignalen op het beslissende moment. Deze signalen laten minder harde sporen na.
Eerste effecten
Naast deze kritiek zijn er merkbare verbeteringen. Volgens GREVIO, het toezichtsorgaan op het Verdrag van de Raad van Europa tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, is de wet een positieve stap in de naleving van Europese verplichtingen. Tegelijkertijd ziet de politie beduidend meer meldingen van seksuele misdrijven. Of dit volledig te wijten is aan de invoering van de wet is onduidelijk. De wijziging gaat gepaard met toegenomen aandacht voor het onderwerp en een maatschappelijk debat. Desondanks zijn er inmiddels meldingen ter zitting behandeld. In enkele zaken heeft dat zelfs geleid tot een veroordeling op grond van de wetsherziening.
Wellicht het meest spraakmakend is de veroordeling van Sirio S. Tussen de vlaggen van Koningsdag zagen omstanders hoe hij bovenop een vrouw lag en haar ogenschijnlijk penetreerde. Getuigen verklaarden dat dit niet met haar instemming gebeurde. De politie werd gebeld, filmpjes werden gemaakt en wat volgde was een opzienbare rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de vrouw door drank en medicatie op enig moment niet meer in staat was om haar wil te bepalen. Deze omstandigheid, gecombineerd met het openbare karakter van het incident, maakte dat Sirio een ernstig vermoeden had moeten hebben dat instemming ontbrak. De rechter achtte schuldverkrachting bewezen. Een overduidelijk praktijkvoorbeeld: het juridisch speelveld is herschreven. Niet dwang, maar instemming beslist nu de uitkomst.


